Sinds het nieuwe jaar is begonnen heeft de winter niet echt doorgezet.
Tenminste dat vindt mijn zoon en hij heeft gelijk. Het heeft hard geregend en gewaaid maar daar houdt het mee op. Heel vaak vraagt hij nu wanneer het gaat sneeuwen, want die ene dag sneeuw in december was toch wel helemaal te gek.
‘Het zal vast nog wel gaan sneeuwen, deze winter,’ brom ik want ik ben niet zo van de sneeuw en ijs. Geef mij maar een warm strand, een kleurrijke bikini, de lauwe zee en een goed boek en je hoort me voorlopig niet meer.
‘Wanneer is de winter eigenlijk klaar?’ vraagt hij, terwijl hij uit het raam naar buiten kijkt.
‘Als de lente begint’ zeg ik.
‘Wanneer begint de lente?’
Ja, die vraag had ik kunnen zien aankomen. ‘Eh…’
Als ik een datum noem zegt hem dat nog steeds niet veel, dus zeg ik: ‘Als er weer nieuwe knoppen aan de bomen groeien, dan begint de lente.’
Mijn zoon zwijgt en staart. Dan slaakt hij een kreet. ‘Mama, mama! Kijk er zitten nieuwe knoppen aan die takken daar!’ Hij springt om me heen en trekt me uit de bank.
‘De lente begint!’ roept hij enthousiast. En vervolgens zakt hij in de bank met zijn armen over elkaar en een nors gezicht: ‘Dan gaat het dus niet meer sneeuwen, bah!’
‘Kom, kom,’ mompel ik en tuur naar buiten. Ik zie dat hij warempel nog gelijk heeft ook. Aan de winterse takken zitten echt kleine groene punten. Ik zucht. De natuur is in de war. De Hortensia denkt dat het lente wordt. Klaar ben ik ermee.
‘Die knoppen zeggen helemaal niets,’ begin ik.
‘Maar je zei toch dat het lente is als er knoppen komen?’
‘Ja, maar het kan nu geen lente worden. Het is januari…halverwege maart wordt het pas voorjaar!’
Ik strijk hem door zijn haren en hij wipt van de bank af. Hij staart weer door het raam en kijkt omhoog naar de grijze lucht.
‘Ik begrijp er helemaal nietssss meer van’ verzucht hij met een scherpe S. En dat snap ik wel, niets is zo mysterieus en ongrijpbaar als de natuur.
Een paar dagen later luister ik naar het weerbericht en hoor dat in de loop van de week de temperatuur zakt en de langverwachte winter zich aandient.
En vanmorgen was het zover. Terwijl mijn zoon langzaam wakker wordt en ik me aankleed zijn de daken wit bevroren en staat het temperatuurmetertje 3 graden onder nul.
Ik hoor een kreet van plezier uit de kamer van mijn jongen. ‘De auto’s zijn helemaal wit, mama!’
‘Ja, ik heb het ook gezien en het vriest nog steeds!’
‘Komt er dan ook sneeuw?’ jubelt hij en drukt zijn neus plat tegen het koude raam.
‘Dat weet ik niet, maar het zou heel goed kunnen!’
‘Joepieieieie!!
Wat later trekken we onze jassen aan en wil hij persé zijn sneeuwlaarzen dragen. Ze zijn brandnieuw en op die ene dag sneeuw in december, had hij ze nog niet. Popelend van verlangen trekt hij de ritsen omhoog.
Op school aangekomen stapt hij met een rode neus van de kou en glanzende ogen van opwinding de klas binnen. Na nog een laatste kus zit ik weer op de fiets.
En als ik een goede drie kwartier later dikke droge sneeuwvlokken naar beneden zie dwarrelen denk aan mijn kind. Gelukkiger dan dit kan de natuur hem niet maken.