Ken je dat? Van die moment dat je wel door de grond kan zakken! Dat je voor schut word gezet door je eigen kind. Kleine kinderen (en dronken mensen) vertellen de waarheid, althans dat is wat ze zeggen. Maar wat als een kind af en toe niet zo eerlijk is?

Vanaf dat Dean een baby was had hij last van oorpijn. Hevige oorpijn. Ontstekingen die maar bleven komen en waar hij doodziek van werd. Blij waren we dan ook toen we eindelijk werden doorverwezen naar de kno arts en we enkele weken later in alle vroegte op weg konden naar de buizenfabriek. Want een fabriek dat is het. Eén voor één worden de met oorpijn gekwelde kindjes afgevoerd waarna je ze na een minuut of twintig suf en dizzy maar mét felbegeerde buisjes weer terug krijgt. Dean zijn gehoor was meteen een stuk beter wat resulteerde in betere spraak en het allerbelangrijkste van alles, de pijn was weg en bleef weg.

Enkele weken later werd zijn gehoor weer een stuk minder. Zouden zijn buisjes er nu al uit zijn? Ik ging op zoek in zijn bed, onder zijn bed en in zijn oren, maar ik kon geen buisjes vinden. Eigenlijk wist ik ook niet waarnaar ik moest zoeken dus al snel staakte ik deze nutteloze actie. En zo gingen we enkele dagen later weer naar de fabriek. Na een grondige inspectie van de onsympathieke, humorloze doch kundige arts was er volgens hem maar 1 conclusie:

“Met zijn gehoor is niks mis en zijn buisjes zitten ook nog prima. Er is een groot verschil tussen niet horen en niet luisteren mevrouw…..”

En daar zit je dan…

“Dean eet nu toch je boterham op! ” “Ik kan niet eten mama ik heb pijn aan mijn tanden.” “Wat? Welke tand dan?” “Dat weet ik niet precies maar het doet zo’n pijhijn!” Ik speur zijn gebit af op zoek naar een gaatje. Maar ik zie niks. Natuurlijk zie ik niks. Ik ben immers geen tandarts. Ik kijk op de klok. Kwart voor acht. We hebben nog een kwartier om op het spreekuur te komen. Als we een sprintje trekken halen we het vast nog wel. Snel met kind en tandpijn de auto in, school gebeld dat we later komen en hopen dat het niet druk is. En natuurlijk is het druk. Het is zo druk dat we maar liefst anderhalf uur in de wachtkamer zitten, starend naar een foto van een nijlpaard met opengesperde mond, luisterend naar boren die naar mijn mening best wat minder geluid mogen maken en kijkend naar in angstzweet badende mensen. En dan eindelijk zijn we aan de beurt. De sympathieke tandarts met humor begint zijn inspectie. En het duurt lang, te lang. “Ik zie echt geen gaatje hoor. Kun je eens precies aanwijzen waar het pijn doet?” En toen, precies op dat moment werd het me duidelijk. Ik ben hier voor de flauwekul. Ik zie mijn zoon aarzelen en pretoogjes verschijnen.  “Eh…ik heb eigenlijk geen pijn aan mijn tanden, ik had gewoon niet zo’n zin in mijn boterham.”

En daar zit je dan…alweer…

Grote kinderen. Kleine kinderen. Eerlijke kinderen en oneerlijke kinderen. Het maakt helemaal niks uit. Ze zetten je voor schut. En hoewel je op het moment suprême het liefst door de grond wil zakken zijn dit toch echt de dingen die je niet wilt missen.