De middelste zoon (6,5) heeft een vriendje te spelen. De mannen bouwen de mooiste kunstwerken van lego en kapla en tekenen schitterende 3d huizen. Het is duidelijk dat beide goed visueel zijn ingesteld.

Tijdens het spelen vraagt zijn vriend: “Zullen we dat ene doen?” “Wat bedoel je?” vraagt zoonlief. Vriendje zegt: “Je weet wel dat ene, toen die keer dat we met dinges aan het spelen waren. Dat ene met die rode rondjes.” Ik merkte dat er lichte irritatie was, omdat ze elkaar niet begrepen. Ik ging naar de jongens toe en vroeg aan zijn vriend: “Zie je voor je wat je bedoelt?”. Heftig wordt er geknikt. Ik vroeg of hij het kon beschrijven. “Nee” zei hij, “maar wel tekenen.” “Oke, hier heb je papier en potlood.” Er werd meteen een rechthoek getekend en twee halve cirkels op de kopse kanten. “Oh,” zeggen zoonlief en ik tegelijkertijd: “airhockey.” Beide heren halen opgelucht adem: allebei hetzelfde plaatje.

Kinderen die visueel zijn ingesteld zien vaak voor zich wat ze bedoelen, maar kunnen dan niet altijd op de goede woorden komen. Ze gebruiken dan ook vaak de aanduidingen: dinges, dattes, die ene, euh ect.