Voor heel veel kinderen is leren klokkijken een lastig proces. Ze worstelen met ‘voor’ en ‘over’ en welke wijzer wijst nu wat aan? En dan komt daar niet veel later ook digitale tijd nog bij. Waarom is het nu zo lastig en hoe kun je kinderen helpen?
Voorkennis benodigd om te kunnen klokkijken
De simpele vraag, hoe laat is het? veronderstelt bij kinderen een heleboel voorkennis. Een analoge klok zit vol valkuilen voor wie er nog niet zo vertrouwd mee is.
Het begint al met de wijzers. Deze hebben verschillende lengte en omloopsnelheden. Wat geeft welke wijzer nu aan. En dan de begrippen voor en over.
Een uur bestaat dan uit twee stukken. Als we zeggen “Het is kwart voor 10” dan hebben we blijkbaar ineens datzelfde uur in vier stukken verdeeld, in kwartieren. En als we zeggen ‘Het is 5 voor 10’ dan is datzelfde uur weer anders verdeeld, namelijk in 60 even grote stukjes. En is het 7 uur ’s ochtends of 7 uur ’s avonds.
Opmerkelijk is wel dat we eigenlijk nooit al die 60 minuten noemen als we kijken op een analoge klok. We tellen tot 14 over 7 en daarna heet het kwart over 7. Vervolgens begint het weer met 14 voor half 8 totdat het half 8 is. Daarna telt het weer door tot 14 over half 8, maar dan wordt het ineens weer kwart voor 8, en zo verder vanaf 14 voor 8 tot 8 uur. Je hoeft op een analoge klok dus nooit verder te kunnen tellen dan tot 14. Maar bij dat tellen tot 14 schuilt wel een addertje onder het gras. Na het hele uur tel je steeds door, 1 over 7, 2 over 7, 3 over 7, enzovoort. Na kwart over 7 tel je echter terug: 14 voor half 8.
Naast het tellen moet een kind goed kunnen omgaan met de plaatsbepalingen voor en over. Met name het woord over is lastig, omdat je eigenlijk ‘na’ bedoelt. Niet alleen moet je weten wat die begrippen betekenen, maar ook kunnen schakelen van de een naar de ander. Is het eerst 14 minuten over, 2 minuten later is het ineens 14 minuten voor. Over wat en voor wat?
Houd dat maar eens goed uit elkaar.
Neem daarbij dan ook nog het onderscheiden van de wijzers en het herkennen van het juiste uur. Tot het halve uur kijk je waar de kleine wijzer vandaan komt, daarna waar die wijzer heen gaat!.
Hoe help je een kind met leren klokkijken?
Begin (weer even) bij het begin. Leg uit wat de kleine wijzer doet. De kleine wijzer `loopt` in een uur een klein stukje van de hele cirkel. Wijs op de klok de richting aan waar de wijzer heen beweegt.
Als een kind dit goed begrijpt, leg je uit wat de groter wijzer doet. De grote wijzer `loopt` in een uur een hele cirkel. Wijs ook weer goed aan welke kant de wijzer op beweegt.
Herhaal vervolgens nog een keer dat de grote wijzer een grote afstand af legt en de kleine wijzer een kleine afstand aflegt. De grote wijzer draait een heel rondje en de kleine wijzer draait in dezelfde tijd een klein stukje tussen twee cijfers.
Oefen extra met tellen tot 14 en weer terug .
Ook de begrippen voor en over vragen extra aandacht.
Om een kind meer besef van tijd te geven kun je fysiek oefenen met een klok.
Teken met stoepkrijt een klok met cijfers op de grond. Laat de wijzers weg. Laat een kind een uur lopend beleven wat de wijzers doen. Een kind met een uur lopen zoals de kleine wijzer dat doet en een uur lopen zoals de grote wijzer dat doet. Deze oefening sluit ook goed aan bij de belevingswereld van een beelddenker. Een kind ervaart nu de tijd los van het beeld van de afstand die de wijzers afleggen. Het leren klokkijken zal zo beter gaan.