Op iedere school moeten kinderen werkstukken maken. Soms wel twee werkstukken, een boekbespreking en een presentatie in een jaar. Best wel veel voor een kind met dyslexie, want dit betekent veel lezen en schrijven.

In mijn praktijk zie ik veel kinderen die enorm opzien tegen het maken van een werkstuk of boekbespreking. Natuurlijk zien ze al op tegen al het leeswerk, dat als eerste. Maar dyslectische kinderen zijn ook voor het merendeel beelddenkers. En die denken anders. Dyslectici hebben een sterke voorkeur voor het denken via zijn rechterhersenhelft. Dus via het maken van beelden, het leggen van verbanden en structuren, het hebben van allerlei associaties.

Van de rechterhersenhelft is bekend dat deze verantwoordelijk is voor o.a. onze verbeelding, de intuïtie, het onderbewustzijn en onze creativiteit. Maar ook voor het leggen van verbanden, het meerdere dingen tegelijk kunnen doen en het snel kunnen scannen en verwerken van informatie en van het omgaan met nieuwe situaties. Dat zijn hele andere eigenschappen dan die eigenschappen waarvoor de linkerhersenhelft verantwoordelijk is, namelijk het logisch redeneren, het analyseren van situaties, systematiek aanbrengen, het stap voor stap iets aanpakken en het aanbrengen van routine in dagelijkse vaardigheden. De linkerhersenhelft is ook verantwoordelijk voor de taal.

Laten we een mooi voorbeeld nemen van een meisje dat een werkstuk moet maken over, laten we zeggen, Anne Frank. Ze heeft heel veel met haar ouders gepraat over het onderwerp, boeken (met plaatjes) erover gelezen, is naar de theatervoorstelling geweest… Kortom, ze weet er heel veel van. Maar hoe begin je nu?  Beelddenkers zitten midden in het verhaal en stap voor stap iets aanpakken is heel lastig. En dan moet je het ook nog opschrijven.

Ik laat de kinderen altijd beginnen met het maken van een mindmap of een woordweb. Wat vind je belangrijk om het over te hebben, wat komt er in je op?

        En dan, waar begin je mee? Wat moet ik, als lezer, het eerste weten?

Wat ik eigenlijk alleen maar doe, als begeleider, is vragen stellen. Leg het mij maar uit, zodat ik het snap.  Als het antwoord gegeven is, gaan we (het kind, de begeleider, of samen) het direct opschrijven. Het liefst op de computer, met spellingcontrole. En natuurlijk met plaatjes.

Op deze manier wordt het maken van een werkstuk (bijna) een leuk werkje!