In normale situaties werken onze verbale en performale eigenschappen samen, maar bij een kloof verloopt die samenwerking niet zo vlot. Een kind kan zich dan geen beeld vormen van een bepaalde situatie en kan er daarom niet goed mee omgaan, hetgeen zich op school bijvoorbeeld kan uiten in slechte schoolresultaten.
Het performale IQ zegt iets over hoe iemand praktisch omgaat met kennis. Hoe los je praktisch een probleem op. Motorische vaardigheden spelen hierbij een rol, maar ook ruimtelijk inzicht.
Het verbale IQ daarin heeft betrekking op woordenschat, taalgevoel, redeneringsvermogen.
Dit is een vrij ongrijpbare kloof voor veel mensen. Een kind denkt namelijk op een hoger niveau dan dat het zich verbaal kan uiten. Het ruimtelijk inzicht, organisatorisch vermogen en detailwaarneming van een kind zijn beter ontwikkeld dan zijn vermogen om zijn gedachten te uiten met taal. Een kind zal mensen verrassen met complexe visueel-ruimtelijke taken en een goed overzicht kunnen houden over de taken die hij krijgt. Tegelijkertijd kan het kind gefrustreerd raken doordat hij zich niet altijd kenbaar kan maken in taal en daardoor regelmatig onderschat wordt.
Een hoge performale intelligentie kan op school voor vertraging zorgen of stagnaties in het leerproces. Een kind maakt gebruik van een denkproces waarbij het via het handelen inzicht verwerft. En ook bij voorkeur handelend tot oplossingen komt.
Een kind wordt veelal aangesproken op het niveau waar het zich verbaal uit. Er zit echter veel meer in een kind dan er zichtbaar is, een kind wordt chronisch onderschat. Dit kan tot hevige frustraties leiden bij een kind.
Hoe kun je kinderen begeleiden bij een dergelijke kloof?
Bij deze kinderen is het belangrijk om te begeleiden door te reflecteren op eigen gedrag in taal en ze uit te blijven dagen op school met ruimtelijke taken. Zo leert een kind zich steeds beter uiten in taal, terwijl hij ook ervaart dat hij vaardig kan zijn op school. Dit succes stimuleert en zorgt er voor dat een kind beter in zijn vel zit.
Wanneer een kind ook moeite heeft met het vinden van woorden kan logopedie uitkomst bieden. Op speelse wijze kan gewerkt worden aan woordvinding en vertelvaardigheid (verhaalopbouw, het leren scheiden van hoofd en bijzaken)
Deze kloof waarbij een kind performaal sterker is, wordt soms vergeleken met beelddenken. Er is echter geen wetenschappelijk bewijs dat beelddenken vast te stellen is aan de hand van intelligentiegegevens, omdat de verbale subtests ook op een beelddenk manier kan worden gedaan.
We worden allemaal geboren als beelddenkers. Veelal rond het vijfde levensjaar krijgt taal de voorkeur bij kinderen. Maar dit geldt niet voor ieder kind. Sommige kinderen blijven beeld denken. Wat betekent dit en waar loopt een kind tegen aan? Wat zijn de problemen van een beelddenker?
Een kind dat in beelden denkt, denkt in beelden vanuit het geheel. Op school krijgt een kind de leerstof niet op deze manier aangeboden. Het is als het maken van een legpuzzel, zonder dat je het voorbeeld te zien krijgt. Beelddenken kan een kind verschillende problemen opleveren:
Beelddenkers zien letters als losse plaatjes. Beelddenkers zien de letters b, d, p en q als hetzelfde. Het is maar net van welke kant je hem bekijkt. De klanken worden daarom niet op juiste wijze aan deze plaatjes gekoppeld. Het filmpje over het dyslexielettertype illustreert op een mooi en eenvoudige manier hoe lastig het herkennen van de letters voor sommige kinderen is.
Als beelddenkers lezen, slaan ze vaak de woorden zonder beeld over: de, het, dat, de hulpwerkwoorden. Als ze stil lezen, kunnen ze dus heel snel lezen.
2. Problemen van een beelddenker met rekenen; mogelijk dyscalculie
Cijfers zijn abstract, dat maakt rekenen moeilijk. Of beelddenkers blinken juist uit in rekenen, doordat ze het zien als puzzelen of ze hebben er grote problemen mee.
Veel beelddenkers leren fonetisch (op klank). Vijfentwintig, je hoort eerst de vijf en dan pas de twee. Toch schrijf je 2-5. Vaak schrijven ze eerst de vijf en dan de twee ervoor.
Cijfers staan bij beelddenkers vaak niet achter elkaar, het zijn losse plaatjes. 28 klinkt hoger dan 30 (30 is een drie met een nul, drie dus).
3. Slechte planning en weinig tijdsbesef
Veel beelddenkers staan bekend als chaotisch! Werken met visuele planborden, taken afbakenen en de dagindeling helder houden kan de nodige rust opleveren.
Bij beelddenkers draait de interne klok vaak te snel. Daarom worden er onmogelijk veel zaken op een dag gepland. Of worden taken tegelijkertijd uitgevoerd. Dit kan zeer uitputtend zijn.
Voor kleine kinderen kan je de tijd visueel maken met bijvoorbeeld een grip-op-de tijd-horloge.
4. Beelddenken, denken vanuit een totaal
Een beelddenker ziet een totaalbeeld en kan dit moeilijk opbouwen vanuit losse deeltjes. Hij is wel in staat om vanuit een geheel terug te beredeneren (omgekeerd leren). In het onderwijs wordt informatie altijd opgebouwd. Een bijna onmogelijke opgave voor een beelddenker. Aanleren om eerst het totaalbeeld te overzien om vervolgens terug te beredeneren om de lesstof in de klas te kunnen volgen.
5. Ongeduldig
Direct een behoefte willen vervullen, heeft impulsief gedrag als gevolg. Het is daarom voor beelddenkers soms moeilijk om geduld op te brengen.
Daar komt bij dat het ene beeld alweer het volgende beeld op oproept. Ook weet men vaak niet waar men moet beginnen. Beelddenkers denken associatief en overzien meer het geheel van de dingen. Ze leggen verbanden en voegen eigen ervaring en kennis toe. Omdat ze in beelden denken, moeten antwoorden worden omgezet in taal. Dit kost tijd.
Beelddenkers leren anders. Ze verwerven informatie anders, maar ook de verwerking verloopt anders dan bij de kinderen die meer taal georiënteerd zijn. Beelddenkers verwerken informatie voornamelijk visueel, zij willen informatie ‘zien’ en verwerken informatie associërend. Deze kinderen hebben daarom snel een zwakke concentratie in de klas.
Een beelddenker neemt 1500 prikkels per minuut waar. Een kind kijkt naar de leerkracht die voor het bord staat om uitleg te geven over een spellingregel. De leerkracht noemt als voorbeeld het werkwoord spelen. Het kind hoort het woord ‘spelen’ en krijgt meteen associatie-beelden als: plein met het voetbaldoel > hierop volgt associatie > zijn voetbalwedstrijd van maandagavond > hierop volgt associatie > eten bij oma > hierop volgt associatie > vakantie met opa en oma > hierop volgt associatie > zwemmen in het zwembad.
De eerste uitleg van de spellingregels heeft een kind nu al gemist!
Een kind kijkt naar de leerkracht en ziet een hele hoop. Kijken de ogen van de leerkracht blij of boos – mooie krullen in het haar – rode jurk – de poster naast het bord. Maar tegelijk neemt een kind ook waar wat er naast hem gebeurt. Het kind neemt ook waar vanuit de ooghoeken en krijgt impulsen als: jan die op een pen kauwt – Mary heeft vandaag een gebloemde legging aan – de deur van het lokaal is niet helemaal dicht, enz.
In tegenstelling tot de 1500 prikkels van visuele waarnemingen, kan een persoon maar 200 woorden in een minuut uitspreken of denken. In het hoofd van een beelddenker is het dus best druk op zijn tijd!
De zwakke concentratie van een beelddenker is vooral toe te schrijven aan de associatieve informatieverwerking en het feit dat de ogen eerst informatie willen zien!
De concentratie van een kind, bepaalt hoe intensief en hoe lang hij zijn aandacht ergens op kan richten.
Hoelang kan een kind werkelijk met een taak bezig zijn? Niet elke taak vraagt dezelfde concentratie. Voor tafeltennis heb je bijvoorbeeld een snellere, flitsender concentratie nodig dan voor schaken. Hiervoor heb je juist een rustige, analytische vorm nodig.
De verschillende vormen van concentratie zie je terug op school. Zelf actief bezig zijn vraagt een andere vorm van concentratie dan alleen luisteren. Ook vragen korte taken een andere vorm van concentratie dan taken die lang duren. Op school is vaak sprake van een gedwongen concentratie, een kind moet zich concentreren. Thuis met Playmobil spelen is een vrijwillige concentratie.
Wat helpt voor een betere concentratie in de klas?
Een effectieve concentratie oefening is Doodling of droedelen Doodling is zonder na te denken tekeningetjes, bepaalde vormen, krullen enz. krabbelen terwijl je luistert naar iemand. Je bent doelloos aan het tekenen, krabbelen, terwijl je aandacht bij de leraar is. Het voorkomt dat je wegdroomt.
Iedereen wordt geboren als beelddenker, een baby kent immers geen woorden. Langzaam ontwikkelt het taal denken zich en wordt het beelddenken kleiner.
Na het tiende jaar stopt dit proces. Er zijn mensen die dan een voorkeur blijven houden voor het beelddenken. Waar herken je een beelddenker aan?
Het lijkt wel of er steeds meer beelddenkers komen. In iedere klas zitten er wel een paar. Deze kinderen hebben het vaak moeilijk op school. “Het zit er wel in maar het komt er niet uit” is een veel gehoorde uitspraak.
Niet elke beelddenker is gelijk, maar er zijn wel verschillende kenmerken te benoemen die jonge beelddenkers laten zien.
Hoewel beelddenkers een voorkeur hebben voor het in beelden denken, zijn ook beelddenkers die een goed gevoel voor taal hebben. Daarnaast zijn er ook die dat helemaal niet hebben. Vooral deze groep beelddenkers krijgt vaak lees- en/of spellingproblemen op school. Waar herken je een beelddenker aan?
Algemene kenmerken beelddenkers.
Afwezige indruk
Een beelddenker kan een trage, soms afwezige indruk maken, doordat ze een naar binnen gekeerd gedrag vertonen.
Werktempo
Het werktempo van een beelddenkend kind is vaak lager dan gemiddeld, omdat hij steeds weer van taal naar beeld en andersom moet vertalen in zijn hoofd. Het werktempo bij handelen en reageren zijn vaak weer wel hoog.
Dromerig
Beelddenkers dromen vaak weg in hun eigen verhaal/beeld. Het lijkt of zij niet opletten, maar het overkomt hen gewoon.
Regels Een beelddenker heeft moeite om zich aan regels te houden.
Zoeken naar woorden Je ziet vaak woordvindings moeilijkheden bij beelddenkers. Dit komt omdat ze het woord niet bij het beeld kunnen vinden. Daardoor vervallen ze vaak in het gebruik van woorden als: je-weet-wel, dinges, of die/dat. Beelddenkers gebruiken vaak synoniemen voor het woord dat ze zoeken. Hoewel het dan niet helemaal klopt wat ze vertellen, kunnen andere mensen het wel begrijpen.
Woordenschat
Een beelddenker wordt vaak niet begrepen door andere mensen. Dit komt door de woordenschat die beelddenkers gebruiken. Zij hebben hun eigen, vaak beperkte, woordenschat. Een beelddenker zal bijvoorbeeld over een boot praten en niet over een schip, over mama en niet over moeder. Beelddenkers gebruiken weinig `moeilijke` woorden. Dit wordt veroorzaakt door het vertalen van de beelden (ordening van tijd). Er zit geen begin en einde aan een verhaal.
Kinderlijk
Een beelddenker komt vaak kinderlijk over. Ze zijn langer afhankelijk van hun ouders, omdat deze hen wegwijs moeten maken in de wereld buiten hun denkwereld.
Tijdbesef
Beelddenkers hebben moeite met volgorde en tijd, omdat in hun hoofd altijd alles tegelijkertijd aanwezig is. Volgorde is daarbij niet van toepassing.
Links-rechts
De beelddenker kan moeilijk de begrippen links en rechts onderscheiden.
Taalontwikkeling
Beelddenkers hebben vaak een taalachterstand opgebouwd. Taal is voor hen niet het communicatiemiddel. Door gebaren, wijzen, voordoen of tekenen kunnen zij zich makkelijker uiten. Daar vloeit uit voort dat ze zwijgzaam kunnen zijn.
Weinig woorden
Een beelddenker gebruikt vaak weinig woorden om iets te vertellen. In hun hoofd hebben ze alles al gezien en voor sommige woorden hebben kennen ze niet geen beeld, dus deze worden niet benoemd. Ze maken korte onvolledige zinnen. Sommige stukken van hun verhaal zullen ze weglaten, omdat ze denken het al verteld te hebben.
Gedachten verwoorden
Het is voor een beelddenker lastig om zijn gedachten te verwoorden. De hoeveelheid informatie in hun hoofd is niet altijd even snel te vertalen in spreektaal. Antwoorden laten daardoor vaak langer op zich wachten en de kinderen komen stil en verlegen over.
Instructies opvolgen
Beelddenkers hebben problemen met het opvolgen van instructies. Vaak heeft het kind geen beeld bij wat er van hem wordt verwacht en begrijpt hij het niet. Deze kinderen krijgen ook vaak te veel informatie in één keer, waarbij bij de verwerking in hun hoofd het idee ontstaat dat ze alles wat ze gezien hebben ook al gedaan hebben. Na één ding gedaan te hebben, menen ze met alles al klaar te zijn. Ook is het moeilijk alle informatie te ordenen en op volgorde van tijd uit te voeren.
Letterlijk nemen
Beelddenkers nemen de informatie die hen verteld wordt of die ze lezen vaak letterlijk op. Ook al is de betekenis er van niet letterlijk. Ze zien dingen precies zo voor zich als ze verteld worden. Spreekwoorden, uitdrukkingen en overdrachtelijk taalgebruik zijn vaak een probleem voor hen!
Zwak in analyse
Een beelddenker kan een probleem niet goed analyseren. Zij vinden het lastig om zaken voor zichzelf op een rijtje te zetten en/of structuur aan te brengen. Denk aan agenda invullen, huiswerk plannen.
Beelddenkers kunnen goed horen, luisteren is een ander verhaal. Ze zijn auditief zwak. Een kind kan hier vaak niet veel aan doen, hij luistert slecht doordat hij informatie anders opslaat.
Een beelddenkende jongen vertelt vol enthousiasme dat hij in Rotterdam op de geldtoren is geweest. Hij bedoelde de Euromast! Beelddenkers zijn auditief zwak. Bij eurohad hij het beeld geld en bij mast had hij het beeld toren; geldtoren!
Hij luistert slecht, hij is auditief zwak
Beelddenkers kunnen de klanken in worden vaak niet goed onderscheiden. Als beide oren goed functioneren, kun je goed horen. Maar dat wil nog niet zeggen dat je goed kunt luisteren.
Vaak zie je dat beelddenkers moeite hebben met lezen en/of spellen. Zij kunnen de verschillende klanken in onze taal niet goed onderscheiden. Dit noemt men auditief zwak.
De ogen gaan voor de oren, met andere woorden; de beelddenker is visueel (ogen) sterker dan auditief (oren). De belevenis, het beeld, staat bij beelddenkende kinderen voorop. Daardoor horen zij woorden niet altijd goed. De beelddenker onthoudt het eigen woord dat aansluit bij het beeld dat hij had.
Bijvoorbeeld het woord: rotonde. Je hoort een beelddenker vaak zeggen rondtonde. Het ding is rond, dus rondtonde.
Voor een beelddenker is het lastig om het verschil tussen bijvoorbeeld geel en gil en vullen en veulen te onderscheiden. Dit uit zich in een zwakke spelling.
Dit heeft te maken met hoe informatie binnenkomt via de oren in de hersenen wordt verwerkt.
Om de klankanalyse te bevorderen kun je leuke luisteroefeningen met de beelddenker doen. Zij zullen daardoor beter klanken leren onderscheiden.
Een paar leuke oefeningen om auditieve vaardigheden te trainen.
Luisteroefening
Het kind doet zijn ogen dicht.
Tik met een pen op de linker of rechterkant van de tafel. Een kind moet aangeven waar het geluid vandaan kwam.
Rijmen
Spelletjes met rijmen zijn ook effectief om de klankanalyse te bevorderen.
Zeg twee woorden. Een kind moet aangeven of de woorden wel of niet rijmen.
Bijvoorbeeld: Kip – Dip, Snoep – Snoep, Mus-mees, Kies-vies, Kip-schip of Kat-mat
Het komt vaak voor dat beelddenkers weinig zelfvertrouwen hebben of zelf faalangst ontwikkelen. Dit doordat ze informatie anders verwerken.
Beelddenkers leren vanuit het geheel al associërend naar het antwoord of de oplossing. Dit is niet een proces dat netjes op volgorde gaat. Dit is een associatief, chaotisch proces. Een beelddenker heeft dus duidelijke structuren en kaders nodig om het overzicht in zijn chaotische wereld te houden. Wat verbetert het zelfvertrouwen van beelddenkers?
Omdat het onderwijs niet goed aansluit bij hun manier van informatie verwerken, verliezen zij hun zelfvertrouwen en ontwikkelen beelddenkers vaak faalangst.
Het lukt een beelddenkend kind niet goed meer om onder stress zijn voorkeurs denken te hanteren. Hij wordt gedwongen door de stress zich op de details te richten. Met als resultaat dat een kind blokkeert , waardoor de faalangst ontstaat.
Een beelddenker communiceert anders
Een beelddenker voelt zich vaak onbegrepen omdat hij anders communiceert . Als een beelddenker een verhaal vertelt, bevindt hij zich in het beeld en als de taaldenker een verhaal vertelt, kijkt hij tegen een beeld.
Hoe vertelt een taaldenker zijn verhaal?
Als een taaldenker iets wil vertellen, stelt hij zich een plaatje voor van een situatie.
Hij kijkt tegen een beeld aan. Het beeld geeft hem steun om een verhaal netjes op volgorde te vertellen. Hij doorloop het denkproces stap voor stap. Netjes van het begin tot het eind. Anders gezegd: Een taaldenker visualiseert een beeld waar hij tegenaan kijkt als geheugensteun om iets te vertellen. Hij bedenkt het plaatje bij zijn woorden.
Hoe vertelt een beelddenker zijn verhaal
De beelddenker bevindt zich in zijn beeld. Om zijn ruimtelijk beeld te kunnen verwoorden moet hij zichzelf buiten het beeld of gebeuren plaatsen. De beelddenker bekijkt het beeld en verwoordt dan wat hij `ziet’. Dat is niet een verhaal op tijd en volgorde, maar het is een chaotisch verhaal. Dit gebeurt omdat het denkproces door de associatiebeelden chaotisch verloopt. Niet netjes met een kop en een staart. Anders gezegd: Een beelddenker staat in het beeld en zet zich dan buiten het beeld om de zaak te verwoorden. De beelden is de enige mogelijkheid om tot de juiste woorden te komen. Hij moet de woorden bij het plaatje zoeken. Dit kost tijd en veel concentratie.
Hoe geef je de juiste feedback?
Door op de juiste manier feedback te geven, ontwikkelt een kind zelfvertrouwen en leert een kind zijn sterke en zwakke kanten kennen. Dit is belangrijk om krachtiger in het leven te staan.
Met feedback reageren je op wat iemand gezegd of gedaan heeft. De manier waarop feedback wordt gegeven is heel belangrijk voor dit proces om als kind sterker in de wereld te staan.
Feedback geven kan op vier manieren. Het kan zowel negatieve als positieve feedback zijn en taakgerichte danwel persoonsgerichte.
Taakgerichte feedback
Taakgerichte feedback is een reactie die alleen gericht is op de gedane taak. Een positieve reactie op een taak is bijvoorbeeld: Deze opdracht heb je goed gedaan.
Een negatieve reactie op een niet goed uitgevoerde taak kan zijn: Deze opdracht heb je niet zo goed gemaakt.
Persoonsgerichte feedback
Persoonsgerichte feedback is een reactie die gericht is op de persoon. Het is belangrijk dat persoonsgerichte feedback altijd positief is.
Bij positieve persoonsgerichte feedback laat je het kind in zijn waarde. Positieve persoonsgerichte feedback is bijvoorbeeld: Je bent altijd erg behulpzaam.
Negatieve reactie op de persoon kan bijvoorbeeld zijn: Wat ben je vervelend!
Nee… het kind is niet vervelend, zijn gedrag is vervelend. Dus benoem zijn gedrag.
Zeg bijvoorbeeld: Ik vind je gedrag vervelend! Probeer negatieve persoonsgerichte feedback om te zetten van de persoon naar het benoemen van het gedrag.
Evenwicht in positieve en negatieve reacties zorgt voor zelfvertrouwen van beelddenkers
Het is belangrijk een goed evenwicht te vinden tussen positieve en negatieve reacties. Te veel negatieve reacties maken het kind onzeker met als gevolg de reactie: Ik doe toch nooit iets goed!.
Maar door te veel positieve reacties wordt het kind onbedoeld onder druk gezet. Hij zal denken dat hij geen fouten mag maken. Leer kinderen ook dat fouten maken mag en zelfs goed is!
Reageer in eerste instantie positief op een kind als hij iets zegt of heeft gedaan. Daarna kan er negatieve taakgerichte feedback volgen. Het is de bedoeling dat het kind iets leert van deze negatieve taakgerichte feedback.