Kleine vragensteller

Op een ochtend vlak voor het naar school gaan vraagt mijn zoon: ‘Is de wereld een cirkel?’ Ik leg net een dubbele knoop in zijn veters. ‘Eh, de wereld is een bol, dus ja, ook een cirkel’. Als ik overeind kom kijkt hij mij met een frons aan. Zijn hoofd zit weer vol met van alles, zie ik. Als mijn zoon nadenkt kijkt hij op een bepaalde manier. Hij houdt zijn hoofd licht schuin en fronst er diep bij. Als baby kon hij al met zo’n bedachtzaam gezichtje om zich heen kijken. Dan vroeg ik mij soms verwonderd af wat er allemaal in zijn kleine koppie omging.
‘Waarom kan ik dat niet zien?’ dringt mijn zoon volhardend aan en springt over de drempel naar buiten.
De wind rukt aan zijn haren.
‘Omdat we zelf op de aarde staan, kun je niet zien dat de aarde rond is en lijkt hij voor ons plat,’ zeg ik en frons nu zelf ook. Op deze vroege ochtend laat hij mijn hersenen alweer kraken.
Ik zie hem weer denken, de kleine vragensteller.
‘Kan ik helemaal over de aarde heen gaan zodat ik bij het eind kom?’ vraagt hij.
Hij kijkt hoe ik onze fietsen uit de schuur pak.
‘Nou, de aarde heeft eigenlijk geen eind. Het is net als bij je voetbal. En je kunt zeker naar de…eh… andere kant reizen.’
‘Met de fiets?’ vraagt hij snel en ik zie een twinkeling in zijn ogen.
Grinnikend roep ik: ‘Dat kan, maar dan ben je wel erg lang onderweg.’
Mijn zoon begint ook te lachen. ‘Je kunt beter met de bus gaan. Nee, met een luchtballon!’ roept hij uit. ‘Nee, als superman, dat is cool!’ giert hij dan gillend. We kijken elkaar lachend aan.
Dan zegt hij: ‘Wonen er aan de onderkant van de aarde ook mensen?’
Hij klikt zijn helm vast en klimt op zijn fiets.
‘Jawel,’ zeg ik.
Terwijl we richting school fietsen vraagt mijn vijfjarige rustig door.
‘Kunnen we daar dan een keertje naar toe?’
Als ik niet snel genoeg een antwoord geef, roept hij ongeduldig tegen de wind in: ‘Naar die mensen, mam, naar die mensen die daar wonen!’
Ik trek een gekke bek en mijn zoon giechelt even. Hij ziet er stoer uit op zijn stevige fiets met zijn blauwe helm op. ‘Die mensen kennen wij toch helemaal niet,’ antwoord ik dan maar.
‘Nee want eigenlijk ken ik ze ook niet, hè?’ bevestigt hij hoofdschuddend.
Als we bij school zijn zegt hij: ‘Over hoeveel nachtjes slapen gaan we toch een keertje naar de onderkant  van de aarde?’
Ik haal heel diep adem en kijk hem aan. Mijn gezicht spreekt blijkbaar boekdelen want hij trekt meteen een lipje en zegt: ‘Oké dan, maar het zou wel leuk zijn als we dat zouden doen, hè mama?’
We zetten onze fietsen weg en ik wil hem speels op zijn helm kloppen maar hij duikt opzij. Dan banen we ons tussen alle andere kinderen en ouders een weg door school.
Als hij zijn helm en jas in zijn luizenzak propt, schreeuwt hij boven het geroezemoes uit: ‘En waarom zien dan wel dat de maan rond is?’
Een zucht ontsnapt mij. ‘Vraag dat straks maar aan je juf!’ en direct voel ik me een klein beetje schuldig. Nou ja, daar is zij toch de juf voor? denk ik, mezelf snel vergevend.
Even later zwaai ik hem uit. ‘Veel plezier, schat!’ Ik geef hem een dikke smakkerd en begeef me weer naar buiten.  Dan lach ik in mezelf: Veel succes juf! Met mijn kleine vragensteller!’
En met een glimlach op mijn gezicht fiets ik terug naar huis.