Peuters kunnen al aardig kletsen en je vertellen wat er in hun omgaat. Met deze zes tips worden de gesprekken met peuters nog leuker.

1. Vertel waar je mee bezig bent in gesprekken met peuters

Ga leuke gesprekken aan met peuters door ze te vertellen wat je doet of waar je mee bezig bent. Bijvoorbeeld tijdens het eten koken. “we eten vanavond spaghetti, dit moeten we eerst koken, ik leg de spaghetti en de pan met heet water, zo wordt de spaghetti gaar. Een kind leert zo steeds meer bij.

2. Laat je peuter zelf praten.

Neem te tijd om te luisteren naar een peuter. Hierdoor leert een peuter veel woorden en zinnen actief te gebruiken. Neem de tijd voor gesprekken met peuters en moedig een peuter aan om door te praten, bijvoorbeeld door te knikken en luistergeluiden als “O ja, Mm”te maken.

3. Gebruik correcte woorden in gesprekken met peuters.

Gebruik woorden uit de omgeving van een peuter, uit het prentenboek dat je voorleest of over de dingen die je kind bezighouden. Leer een peuter geen losse woorden aan. Onderschat een kind niet: je kunt beter te veel moeilijke dan te weinig woorden gebruiken. Ook als een kind nog niet alles begrijpt, hij pikt er wel degelijk iets van op. Een kind leert er in fases steeds meer bij. Gebruik bij gesprekken met peuters geen babywoorden meer als ’toet-toet’ voor een auto of ‘woef-woef’ voor een hondje, maar noem de dingen bij de naam.

Lees meer over de taalontwikkeling van kinderen

4. Gebruik voorwerpen, gebaren of doe iets voor in gesprekken met peuters

Wanneer je in een gesprekken met peuters een nieuw woord gebruikt, ondersteun dit dan met een plaatje of een voorwerp. Wijs het voorwerp aan en zeg tegelijkertijd het woord: “De stoel!” Een volgende fase is dat het kind de juiste plaatjes en woorden aan kan wijzen. Je vraagt: “Waar is de stoel?” en een peuter wijst eer één aan. In de derde en moeilijkste fase vraagt je  “Wat is dat?” en een  kind antwoordt: “Een stoel!” Sommige woorden zijn eenvoudig uit te leggen door gebaren te maken of door iets voor te doen. Dit geldt vooral voor werkwoorden als: eten, drinken, lachen, huilen, slapen, liggen, kruipen, springen, fietsen, en dergelijke.

5. Laat een peuter actief meedoen.

Betrek een peuter zoveel mogelijk bij hetgeen je doet en vertel wat je doet.  Geef een kind bijvoorbeeld eenvoudige opdrachtje als: “Wil je me helpen met aardappels schillen? Jij mag de aardappels die klaar zijn in de pan doen. Hier is de een aardappel. Doe hem maar in de pan.” Als een kind niet goed weet wat het moet doen, begrijpt het de woorden nog niet. Je kunt dan een beetje helpen, net zolang tot het wel alleen lukt. Met dit soort doe-opdrachten leert een peuter spelenderwijs veel woorden.

6. Lees meerdere keren een zelfde prentenboek voor.

Een prentenboek mag best iets te moeilijk zijn voor een kind. Lees het vaker voor, bijvoorbeeld een week lang elke avond. Je merkt aan een peuter of het dat nog steeds leuk vindt. Bij elke keer dat je het boek voorlees zal een  kind meer begrijpen van het verhaal en meer zinnen onthouden. Vertelprenten zijn ook er goed voor de taalontwikkeling van je kind